MercerNieuws Pensioenfondsen mei 2022
01 mei 2022
Voor u ligt onze periodieke nieuwsbrief MercerNieuws Pensioenfondsen.
Voor u ligt onze periodieke nieuwsbrief MercerNieuws Pensioenfondsen
Wet Toekomst Pensioenen: Actuele status, invaren en compensatie
Door: Marc Heemskerk
Op 30 maart jl. is het Wetsvoorstel Toekomst Pensioenen ingediend in de Tweede Kamer. De belangrijkste verschillen ten opzichte van de eerdere consultatieversie zijn apart benoemd in de documentatie. Opvallend is dat er relatief weinig veranderingen zijn doorgevoerd, ondanks het grote aantal reacties op de consultatieversie. In onze eerdere nieuwsbrief hebben wij u hier separaat over geïnformeerd.
In onze brochure “In 10 stappen naar een nieuw pensioencontract” lichten wij onze aanpak voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel toe. Deze brochure behoeft naar aanleiding van de voorliggende wetgeving geen aanpassing. U kunt deze brochure hier downloaden.
In onze vorige nieuwbrieven gaven wij een nadere toelichting bij de eerste drie stappen uit ons stappenplan (rolverdeling, bepalen transitiemoment en keuze contract). In deze nieuwsbrief zullen wij stap 4 (keuze invaren) en stap 5 (vormgeving compensatie) nader beschrijven.
Op vrijdag 3 juni aanstaande organiseren wij een webinar over stap 4 en 5 uit ons stappenplan. Klik hier om u aan te melden voor dit webinar
Stap 4: Keuze invaren
Ook bij deze stap is de start een kennissessie voor het bestuur en de sociale partners. Wat is bijvoorbeeld de definitie van het wat merkwaardige begrip ‘invaren’? Op hoofdlijnen komt invaren erop neer dat alle opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken worden overgedragen naar het nieuw gekozen pensioencontract. In de wetgeving wordt ervan uitgegaan dat de meeste pensioenfondsen gaan invaren. Dit is gekozen als de standaardroute. Een afwijkend pad moet op evenwichtigheid worden beoordeeld, door zowel werkgever als pensioenfonds. Daarentegen vraagt het standaardpad tot collectieve waardeoverdracht geen individuele instemming van betrokken fondsdeelnemers.
Sociale partners zijn als eerste aan zet om een verzoek tot invaren te doen bij het pensioenfondsbestuur. Het pensioenfonds neemt vervolgens het definitieve besluit en heeft de enorme verantwoordelijkheid om de beschikbare middelen evenwichtig aan alle pensioenfondsdeelnemers toe te rekenen. Hierbij spelen ook het verantwoordingorgaan of belanghebbendenorgaan en (indien aanwezig) de Raad van Toezicht een voorname rol.
De standaardkeuze van de wetgever voor invaren is logisch, gegeven de algemene wens tot stelselwijziging. Alle voordelen van het nieuwe stelsel zijn zo van toepassing op de bestaande pensioenrechten en -aanspraken. Toch is een zorgvuldige afweging van voor- en nadelen noodzakelijk. Wellicht is invaren voor u niet de meest logische keuze. Wij hebben inmiddels een uitgebreide lijst met voor- en nadelen ontwikkeld, aan de hand waarvan de keuze (mede) gemaakt kan worden.
De weging en toepassing van voor- en nadelen blijkt voor elke partij verschillend te zijn. Met name voor ondernemingspensioenfondsen is invaren niet altijd de gewenste optie. De gevolgen voor de jaarrekening van de onderneming (of de internationale moeder), een uitstekende financiële positie met weinig noodzaak tot verandering, een bijstortingsregeling of een beperkt deelnemersaantal kunnen allemaal belemmerend werken bij invaren. De discussie kan ook uitmonden in een toekomstdiscussie over het eigen ondernemingspensioenfonds.
Voor bedrijfstakpensioenfondsen zijn deze issues niet, of in mindere mate, aan de orde. Schaalvoordelen, eenvoud door het voeren van één regeling, inzet van vermogen van het pensioenfonds bij de transitie voor compensatiedoeleinden en toekomstbestendigheid zullen vaak tot de keuze voor invaren leiden. Maar de nadelen moeten goed belicht worden. Denk aan de onzekerheidsperceptie van het nieuwe stelsel, evenwichtigheidsdiscussies over verdeling van het vermogen en mogelijk bezwaar van individuele deelnemers.
In deze stap is het nog niet noodzakelijk om een keuze te maken voor één van de twee toegestane methodieken voor invaren (de Standaardmethode of de Value Based ALM methode). Ook het ingewikkelde fondsspecifieke rekenwerk is niet bepalend voor het principebesluit en volgt pas in latere stappen.
Indien er niet wordt ingevaren kan dit invloed hebben op de toeslagverlening. De huidige grenzen en het toekomstbestendig indexeren blijven dan in stand, waar bij een (intentie) tot invaren de grens voor toeslagverlening naar 105% kan worden verlaagd (zie later artikel in deze nieuwsbrief)
Het eindproduct van stap 4 is een principebesluit: wordt er ingevaren of niet?
Stap 5: Vormgeving compensatie
Stap 5 gaat over de gevolgen van de invoering van de nieuwe pensioenregeling. Door de overgang naar kapitaalsopbouw op basis van een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie, loopt het uitzichtpensioen voor alle deelnemers terug. De formulering in de Memorie van Toelichting bij de Wet Toekomst Pensioenen is helder over deze achteruitgang:
‘Actieve deelnemers die een onevenredig nadeel ondervinden van de overstap, zullen adequaat en kostenneutraal worden gecompenseerd.’
De invulling is in de meeste geval troebel. Want wanneer is iets onevenredig? En wanneer is een compensatie adequaat? En is kostenneutraliteit wel altijd mogelijk?
Om het nadeel op deelnemersniveau exact in kaart te brengen, is duidelijkheid nodig over de invulling van de nieuwe premieregeling. Dan kan de oude pensioenregeling met de nieuwe pensioenregeling vergeleken worden. Probleem hierbij is dat de nieuwe premieregeling, inclusief het bijbehorende beleggingsbeleid, doorgaans nog niet is vormgegeven in deze fase van het traject. Sociale partners kunnen wel alvast nadenken over de eerste vraag: in welke situatie is een adequate compensatie aan de orde?
Hiertoe dient u een maatstaf voor evenwichtigheid af te spreken waarlangs u de gemaakte keuzes meet. Beschikbare maatstaven voor het in kaart brengen van transitie-effecten zijn onder andere netto profijt, vervangingsratio’s, verwacht pensioen als in de Uniforme Rekenmethodiek (URM) en de ontwikkeling van pensioen na pensionering. Elke maatstaf heeft zijn voor- en nadelen, die we graag met u verkennen.
Aandachtspunt is ook dat de beleggingsmixen in de oude en nieuwe situatie vergelijkbaar zijn, om niet zomaar extra (verwacht) beleggingsrendement als ‘deus ex machina compensatie’ op te kunnen voeren. Een vergelijking van een uitkeringsovereenkomst met een premieovereenkomst vergt specialistische kennis.
Ook moet er stilgestaan worden bij de houdbaarheid van de huidige pensioenregeling. Met name bij regelingen met een lage premiedekkingsgraad en financiering vanuit het pensioenvermogen, moet de vraag gesteld worden of deze huidige regeling wel de basis mag zijn voor de pensioenvergelijking.
Hoe wordt compensatie gefinancierd?
Een andere vraag gaat over de financiering van een eventuele compensatie. Het pensioenfondsbestuur is de hoofdrolspeler in dit onderdeel, met als sleutelwoord: evenwichtigheid. De voorgestelde kostenneutraliteit is mooi, maar het is de vraag of deze in alle gevallen haalbaar is. Het invaren, zoals beschreven in stap 4, kan behulpzaam zijn. Opgebouwde aanspraken worden onder het nieuwe stelsel dan eerder verhoogd, waarmee het uitzichtpensioen mogelijk toch op peil kan blijven. De combinatie van invaren en overgang naar een vlakke premie wordt de ‘dubbele transitie’ genoemd. Sociale partners kunnen overleggen in hoeverre deze compensatiebron in aanmerking genomen wordt.
Een extra premie vormt een hardere compensatiebron. Maar met de huidige druk op premies, zal dit niet voor alle partijen haalbaar zijn. In sommige gevallen kan de compensatie ook buiten de pensioensfeer worden ingevuld, hoewel fiscaal minder aantrekkelijk en ook niet passend bij de doelstelling van het pensioenbeleid. Als laatste compensatiemiddel kunnen de huidige fondsmiddelen worden ingezet. Dit kan door verdeling van de fondsmiddelen bij het invaren, maar ook met een compensatiedepot. Ook deze stap brengt veel discussie en uiteindelijk hopelijk wijsheid met zich mee, op weg naar de eindstreep van het nieuwe pensioencontract.
Het eindproduct van stap 5 is het vaststellen van de uitgangspunten voor compensatie door sociale partners, met een mogelijk verzoek aan het pensioenfonds voor de vorming van een compensatiedepot.
Wet pensioenverdeling bij scheiding
Door: Pavel der Kinderen
Het wetsvoorstel “Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021” (hierna: WPS) is op 16 september 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd. De WPS beoogt de verdeling van pensioenen bij echtscheiding te moderniseren en is de opvolger van de “Wet verevening pensioenrechten bij scheiding” (WVPS), die sedert 1995 van toepassing is.
Onder de huidige WVPS is verevening de standaard. De helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen wordt tussen de ex-echtgenoten verdeeld. Partijen kunnen, indien gewenst, hiervan afwijken.
Onder de WPS wordt conversie het uitgangspunt. De helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen worden omgezet in een eigen pensioenaanspraak voor de ex-partner. De “pensioenband” tussen ex-echtgenoten wordt op deze wijze verbroken. In onderling overleg kunnen partijen afspreken hiervan af te wijken. Dit moet dan binnen zes maanden na de scheiding aan de pensioenuitvoerder worden gemeld.
In verband met een redelijke invoeringstermijn voor pensioenuitvoerders was de beoogde datum van inwerkingtreding van de WPS 1 januari 2021. Deze datum is vervolgens verschoven naar 1 januari 2022. Op 8 juli 2021 heeft voormalig minister Koolmees aangegeven dat de beoogde inwerkingtredingsdatum van de WPS (nog) verder zal opschuiven, namelijk naar 1 juli 2022.
In de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer inzake het wetsvoorstel “Wet toekomst pensioenen” heeft minister Schouten aangegeven dat zij, gelet op de inhoudelijke samenhang van dit wetsvoorstel met de WPS, voornemens is de datum van inwerkingtreding van de WPS uit te stellen tot 1 januari 2027. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste biedt het pensioenuitvoerders de mogelijkheid om bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel al rekening te houden met de aanpassingen die uit de WPS voortvloeien. Ten tweede wordt door uitstel voorkomen dat pensioenuitvoerders kort na elkaar twee ingrijpende (ICT-)wijzigingen moeten doorvoeren.
Wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie
Door: Pavel der Kinderen
Op 30 maart 2022 is het ontwerpbesluit “Wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie” door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer voorgelegd. De minister was voornemens het ontwerpbesluit op 15 april voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State te zenden. Het ontwerpbesluit was een bijlage bij de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer inzake het wetsvoorstel “Wet toekomst pensioenen”. De conceptversie van dit ontwerpbesluit heeft van 7 januari tot en met 23 januari 2022 voorgelegen voor internetconsultatie.
De beoogde inwerkingtreding van dit besluit is op 1 juli 2022. Het besluit vervalt per 1 januari 2023.
Pensioenfondsen die ervoor kiezen gebruik te maken van dit besluit, mogen maximaal volgens de prijs- of loonindex (afhankelijk van het bij het pensioenfonds vastgestelde toeslagbeleid) in 2022 indexeren, mits de beleidsdekkingsgraad en actuele dekkingsgraad hoger zijn dan 105% en de actuele dekkingsgraad na toeslagverlening niet onder de 105% komt. Dit is een verlaging van de thans geldende norm van 110% beleidsdekkingsgraad (voor gedeeltelijke indexatie) in het financieel toetsingskader (FTK). Op deze wijze kunnen de pensioenen sneller worden geïndexeerd, mits de financiële situatie het toelaat en het bestuur daartoe besluit.
Eén van de voorwaarden is dat pensioenfondsen en sociale partners het voornemen hebben om in te varen in het nieuwe pensioenstelsel.
Pensioenfondsen zullen uiteraard moeten bezien of toepassing van de gewijzigde regels past binnen het toeslagbeleid en eventueel leidt tot wijziging van fondsdocumenten.
Concreet betekent dit dat het pensioenfondsbestuur tweemaal zal besluiten over toeslagverlening in 2022: Eénmaal eind 2021 / begin 2022 op basis van het reguliere FTK en éénmaal in 2022 op basis van het voorliggende besluit.
Bij het verlenen van extra toeslag in 2022 kan het pensioenfonds het gehele jaar 2022 betrekken, dus ook de periode die vóór de inwerkingtredingsdatum van dit besluit ligt. Wij vermoeden dat hiermee wordt bedoeld dat de pensioenen met terugwerkende kracht kunnen worden verhoogd.
Voorts kunnen pensioenfondsen ervoor kiezen om gebruik te maken van deze regeling voor het besluit over de toeslagverlening in het jaar 2023, mits de besluitvorming hierover reeds in het kalenderjaar 2022 plaatsvindt.
Bij het vaststellen van de toeslagverlening in 2022 op basis van dit besluit moet een reeds eerder genomen bestuursbesluit over toeslagverlening in het jaar 2022 worden betrokken. De totaal verleende toeslag in 2022 moet immers passen binnen het toeslagenbeleid om te voorkomen dat er meer pensioen wordt opgebouwd dan fiscaal is toegestaan.
Het besluit van het pensioenfonds omvat drie onderdelen:
-
Een verklaring van het pensioenfonds met informatie op basis waarvan het pensioenfonds redelijkerwijs verwacht dat de opgebouwde pensioenrechten- en aanspraken ingevaren zullen worden in één van de nieuwe pensioencontracten;
-
Het besluit van het pensioenfonds om van de regeling in dit besluit gebruik te maken;
-
De onderbouwing van dit besluit: Waarom is het in het belang van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden om gebruik te maken van dit besluit?
Het pensioenfonds dat gebruik wil maken van de regeling in dit besluit, zal de generatie-effecten hiervan kwantitatief op cohortniveau inzichtelijk moeten maken. De leeftijdscohorten worden vastgesteld per geboortejaar in hele jaren. Het pensioenfonds kan hier bij zwaarwegende redenen van afwijken, waarbij wordt gekeken naar voldoende representativiteit alsmede voldoende onderscheidende verschillen.
In de Tweede kamer is naar aanleiding van dit besluit overigens op 19 april jl. een motie ingediend waarin minister Schouten wordt gevraagd om met pensioenfondsen in gesprek te gaan en hen te vragen om nu te gaan te indexeren waar dat kan. Deze motie is inmiddels aangenomen.
DNB sectorbrief eigenrisicobeoordeling
Door: Dorine Pellikaan
Als gevolg van invoering van de IORP-II richtlijn in 2019 is de eigenrisicobeoordeling (ERB) in de Pensioenwet geïntroduceerd. De ERB dient minimaal eens in de drie jaar uitgevoerd te worden en daarnaast kan bij materiële beleidswijzigingen een tussentijdse ERB nodig zijn. De eerste cyclus van drie jaar is eind 2021 afgelopen. Op basis van een representatieve selectie heeft DNB beoordeeld of de ontvangen ERB’s voldoen aan de wettelijke vereisten en hoe strategische risico’s, duurzaamheid en datakwaliteit in de ERB zijn geadresseerd. Naar aanleiding daarvan heeft DNB op 31 maart jl. een sectorbrief met bevindingen gepubliceerd.
DNB geeft in deze brief aan dat de sector serieus werk heeft gemaakt van de ERB’s en dat de ERB wordt gebruikt door pensioeninstellingen als instrument om kritisch te bekijken in hoeverre strategische doelen onder druk staan en of de instelling de beheersing om deze doelen te halen op orde heeft. Het overgrote deel van de ERB’s is goed gestructureerd, vaak conform de handreiking van de Pensioenfederatie, is specifiek beschreven naar de situatie en context van de pensioeninstelling en brengt op veel van de relevante onderwerpen en ontwikkelingen verdieping aan. DNB geeft daarnaast aan dat alle pensioeninstellingen tijdig een ERB hebben vastgesteld en dat in nagenoeg alle gevallen deze binnen de wettelijke termijn van 14 dagen na vaststelling is aangeleverd bij DNB.
DNB ziet ook mogelijkheden tot verbetering en benoemt in de sectorbrief zeven verbeterpunten. Dit zijn verbeterpunten die betrekking hebben op zowel het ERB beleid als de eindrapportage ERB (inhoudelijk en qua opzet).
Wat is hierbij voor u van belang?
-
Uw ERB beleid is opgenomen in fondsdocumenten zoals de ABTN en/of het risicomanagementbeleid. Bij de eerstvolgende aanpassing van deze documenten, kunt u tevens het ERB beleid opnieuw bezien met aandacht voor de verbeterpunten van DNB. Deze verbeterpunten hebben betrekking op de vastlegging van triggers die tot een tussentijdse ERB leiden, van de wijze waarop de ERB is geborgd in de besluitvormingsprocessen en van de wijze waarop, en de mate waarin, sleutelfunctiehouders en fondsorganen betrokken zijn bij de totstandkoming van de ERB.
-
De overige verbeterpunten met betrekking tot de ERB rapportage neemt u mee bij de eerstvolgende (tussentijdse) uitvoering van de ERB. Verbeterpunten qua opzet die DNB benoemt hebben betrekking op de leesbaarheid van de ERB, de vastlegging van de betrokkenheid van interne organen en van de beoordeling van sleutelfunctiehouders van de ERB en beschrijving van zowel bruto als netto risico’s. De inhoudelijke verbeterpunten hebben betrekking op het eigen oordeel over de doelmatigheid van het risicobeheer en verantwoording over de drie thema’s strategische risico’s in de risicomanagementcyclus, ESG-risicobeheer en datakwaliteit. DNB sluit daarmee aan bij de thema’s die reeds op de toezichtagenda staan en waar DNB ook op andere vlakken aandacht voor vraagt.
Mercer en het World Economic Forum onderzoek: De vier grote uitdagingen bij klimaatbeleggen
Business Leader Pensioenfondsen